De regen van morgen.
“En nu?!” vroeg de mier.
Samen met de vlinder zat hij op het oude hek bij de glooiende velden in de late middagzon.
Hij was verre van ontspannen.
“Hoe moet het verder?”
De mier ging verzitten, drie keer.
Hij stond op en liep een rondje.
Daarna ging hij weer zitten, een beetje half.
“Hoe… nee, wát…?”
Hij keek de vlinder aan, met grote ogen.
“WAT MOET IK DOEN?!”
“Wanneer?”, vroeg de vlinder.
“Als het gebeurt, straks, tegen die tijd, als er iets gebeurt, áls het gebeurt, wat moet ik dan doen?”
“Als ‘wat’ gebeurt?” vroeg de vlinder.
“De toekomst!” zei de mier, fronsend.
“Oh”, zei de vlinder.
Er was even wat stilte, die rustig wachtte op wat komen ging.
“Als de toekomst gebeurt, dan doe je gewoon wat er in je toekomstige jou opkomt, precies op dat moment en geen seconde eerder.”
“Echt?” vroeg de mier.
“Natuurlijk!” zei de vlinder. “Hoe zou je nu al het juiste antwoord kunnen weten op een vraag die nog niet eens gesteld is?”
De mier dacht na over het antwoord op de vraag over het antwoord.
“Zou je vandaag gaan schuilen voor de regen van morgen?”, vroeg de vlinder.
“Ja, nee”, zei de mier.
Zijn frons verdween.
Het hek kraakte zacht.
“Oh”, zei hij toen.
Toen kwam er rust en opluchting op, en de mier en de vlinder van dat moment zwegen tevreden.